BasisBijbel

1 Samuel 17:39-54 BasisBijbel (BB)

39. David gespte daaroverheen het zwaard om en probeerde te lopen. Hij had nog nooit eerder een wapenrusting aan gehad. Toen zei David tegen Saul: "Ik kan hier niet in lopen, want ik ben dit niet gewend." En hij trok alles weer uit.

40. Hij nam zijn stok en zocht vijf gladde stenen uit de beek. Die deed hij in zijn herderstas waarin hij zijn slingerstenen bewaarde. Daarna liep hij met zijn slinger in de hand naar de Filistijn toe.

41. De Filistijn liep op David af. Zijn schildknaap liep voor hem uit met Goliats schild.

42. Toen de Filistijn David zag en hem bekeek, lachte hij hem uit, omdat hij nog jong was, rood haar had en er knap uitzag.

43. Hij zei tegen David: "Ben ik soms een hond, dat je met een stok op mij afkomt?" En hij vervloekte David bij zijn goden.

44. Ook zei de Filistijn tegen David: "Kom maar eens hier! Dan voer ik je vlees aan de vogels en de wilde dieren!"

45. Maar David antwoordde hem: "Jij komt naar mij toe met een zwaard, een speer en een schild. Maar ik kom naar jou toe namens de Heer van de hemelse legers, de God van het leger van Israël, de God die jij hebt uitgedaagd.

46. Vandaag zal de Heer jou in mijn macht geven. Ik zal je verslaan en je hoofd afhakken. Vandaag zal ik de lijken van het leger van de Filistijnen aan de vogels en de wilde dieren voeren. Dan zal de hele wereld weten dat Israël een God heeft.

47. En al deze mensen hier zullen toegeven dat de Heer niet redt door zwaarden en speren. Want de Heer Zelf strijdt voor ons. Hij geeft jullie in onze macht."

48. Toen zette de Filistijn de aanval in en kwam op David af. David rende naar hem toe.

49. Hij stak zijn hand in de tas, pakte er een steen uit en slingerde die weg. En hij raakte de Filistijn tegen zijn voorhoofd. De steen drong in zijn voorhoofd en de Filistijn viel voorover op de grond.

50. Zo versloeg David de Filistijn met een slinger en een steen. Hij versloeg de Filistijn en doodde hem. David had zelf geen zwaard bij zich.

51. Daarom rende hij naar de [ gevallen ] Filistijn en greep het zwaard van de reus. Hij trok het uit de schede en sloeg hem het hoofd af. Toen de Filistijnen zagen dat hun held dood was, sloegen ze op de vlucht.

52. De mannen van Israël en Juda sprongen juichend op en achtervolgden hen tot aan het dal bij Ekron. Overal op de weg naar Saäraïm lagen gewonde Filistijnen, tot aan Gat en Ekron toe.

53. Daarna kwamen de Israëlieten terug en plunderden het kamp.

54. David nam het hoofd van de Filistijn mee en bracht het naar Jeruzalem. Maar de wapens van de reus legde hij in zijn tent.