BasisBijbel

1 Samuel 17:21-39 BasisBijbel (BB)

21. De legers van de Israëlieten en de Filistijnen stelden zich tegenover elkaar op.

22. David liet zijn spullen achter bij de bewaker van de legerbagage en liep naar het leger. Toen hij daar aankwam, vroeg hij aan zijn broers hoe het met hen ging.

23. Terwijl hij met hen aan het praten was, kwam de kampvechter Goliat, de Filistijn uit Gat, uit het leger van de Filistijnen naar voren. Hij zei dezelfde dingen als altijd en David hoorde het.

24. Toen de Israëlieten de man zagen, werden ze bang en sloegen op de vlucht.

25. De Israëlieten zeiden tegen elkaar: "Heb je die man gezien? Hij komt om Israël uit te dagen! Wie hem verslaat, krijgt van de koning een grote beloning. Bovendien mag hij met zijn dochter trouwen. En zijn familie zal geen belasting meer hoeven te betalen."

26. Toen vroeg David aan de mannen die bij hem stonden: "Wat voor beloning krijgt de man die die Filistijn daar verslaat en de eer van Israël redt? Hoe durft die ongelovige Filistijn het leger van de levende God uit te dagen?"

27. Ze gaven hem hetzelfde antwoord als wat hij de anderen al had horen zeggen.

28. Toen Eliab, Davids oudste broer, David met de mannen hoorde praten, werd hij boos op hem. Hij zei: "Waarom ben je eigenlijk gekomen? Bij wie heb je dat handjevol schapen achtergelaten daarginds in de wildernis? Ik weet wel dat je overmoedig en stiekem bent. Je bent alleen maar gekomen om de strijd te zien."

29. Maar David zei: "Wat heb ik verkeerd gedaan? Ik had toch een reden om te komen?"

30. Toen draaide hij zich om naar iemand anders en vroeg hem hetzelfde. En de mannen gaven hem steeds hetzelfde antwoord.

31. De mannen hoorden wat David zei en vertelden het aan Saul. Toen liet Saul hem halen.

32. David zei tegen Saul: "Laat niemand de moed verliezen door die Filistijn. Ik zal met hem vechten."

33. Maar Saul zei tegen David: "Dat kun je niet. Je bent veel te jong. En híj vecht al van jongs af aan."

34. Maar David zei tegen Saul: "Ik ben gewend om voor mijn vader de schapen te hoeden. Soms roofde een leeuw of beer een schaap uit de kudde.

35. Dan liep ik hem achterna, sloeg hem neer en redde het dier uit zijn bek. En als de leeuw mij dan aanviel, greep ik hem bij zijn manen en doodde hem.

36. Ik heb leeuwen en beren verslagen. Met deze ongelovige Filistijn zal het net zo aflopen. Want hij heeft het leger van de levende God uitgedaagd.

37. De Heer heeft mij gered van de klauwen van leeuwen en beren. Hij zal mij ook redden uit de handen van deze Filistijn." Toen zei Saul: "Ga dan maar. De Heer zal met je zijn."

38. Toen liet Saul David een wapenrusting aantrekken. Hij zette hem een koperen helm op en deed hem een pantser aan.

39. David gespte daaroverheen het zwaard om en probeerde te lopen. Hij had nog nooit eerder een wapenrusting aan gehad. Toen zei David tegen Saul: "Ik kan hier niet in lopen, want ik ben dit niet gewend." En hij trok alles weer uit.