BasisBijbel

1 Samuel 17:1-14 BasisBijbel (BB)

1. Op een keer trokken de Filistijnen met hun leger naar Socho in het gebied van de stam van Juda. Ze zetten hun kamp op bij Efes-Dammim tussen Socho en Azeka.

2. Saul trok met zijn leger naar het Eikendal. Daar zette hij zijn kamp op. Hij stelde zijn leger tegenover de Filistijnen op.

3. De Filistijnen stonden op de berghelling aan de ene kant van het dal, de Israëlieten op de berghelling aan de andere kant van het dal.

4. Uit het leger van de Filistijnen kwam een kampvechter naar voren: Goliat uit Gat. Hij was 6 el en een span [ (bijna 3 meter) ] lang.

5. Hij had een koperen helm op zijn hoofd en een geschubd pantser aan. Dat pantser woog wel 5000 sikkels koper [ (55 kilo) ].

6. Aan zijn benen had hij koperen beenbeschermers en op zijn rug een schouderpantser.

7. Hij had een speer die zo lang en zo dik was als de boom van een weefgetouw. De speerpunt was van 600 sikkels ijzer [ (6,5 kilo) ] gemaakt. Een schildknaap liep voor hem uit met Goliats schild.

8. Goliat stond daar en riep naar het leger van Israël: "Waarom zijn jullie met je hele leger gekomen? Ik ben een Filistijn en jullie zijn dienaren van Saul! Kies een man uit die met mij wil vechten!

9. Als hij mij verslaat, zullen wij jullie dienen. Maar als ik win, zullen jullie ons dienen.

10. Ik daag jullie uit: kies iemand uit die met mij vecht!"

11. Saul en heel Israël werden erg bang toen ze dit hoorden.

12. David was één van de zonen van Isaï, uit Betlehem in Efrat in het gebied van Juda. Isaï had acht zonen. Hij was zelf te oud om nog met het leger mee te gaan.

13. Maar zijn drie oudste zonen waren wel bij Sauls leger. Dat waren Eliab, zijn oudste zoon, Abinadab, zijn tweede zoon en Samma, zijn derde zoon.

14. David was zijn jongste zoon. De drie oudste zonen waren dus met Saul meegegaan.