BasisBijbel

1 Samuel 15:26-35 BasisBijbel (BB)

26. Maar Samuel antwoordde: "Ik zal niet met u mee teruggaan. Want u heeft het woord van de Heer aan de kant geschoven. Daarom heeft de Heer ú aan de kant geschoven. U zal niet langer koning van Israël zijn."

27. Samuel draaide zich om en liep weg. Saul greep hem nog net bij de punt van zijn mantel, maar die scheurde af.

28. Toen zei Samuel tegen hem: "De Heer heeft vandaag het koningschap van u afgescheurd. Hij heeft het gegeven aan iemand die het meer waard is dan u.

29. De Sterke God van Israël liegt nooit en doet altijd wat Hij heeft besloten. Mensen veranderen van gedachten, maar Hij is geen mens. Hij verandert nooit van gedachten."

30. Maar Saul zei: "Ik heb verkeerd gedaan. Laat nu alstublieft aan mijn aanvoerders en mijn volk zien dat u mij eert. Ga alstublieft met mij mee terug. Dan zal ik me neerbuigen voor uw Heer God."

31. Toen ging Samuel met Saul terug. En Saul boog zich neer voor de Heer.

32. Toen zei Samuel: "Breng koning Agag bij mij." Vol goede moed ging Agag naar hem toe. Hij dacht: "Nu hoef ik niet meer bang te zijn dat ik gedood zal worden."

33. Maar Samuel zei: "Zoals uw zwaard vrouwen kinderloos maakte, zo zal vandaag uw moeder kinderloos worden." Toen hakte Samuel Agag in stukken bij de Heer in Gilgal.

34. Samuel ging naar Rama en Saul ging terug naar zijn huis in Gibea.

35. Samuel zag Saul niet meer tot de dag van zijn dood. Hij was erg bedroefd over hem. En de Heer had er spijt van dat Hij Saul als koning van Israël had aangewezen.