BasisBijbel

1 Samuel 13:1-8 BasisBijbel (BB)

1. Toen Saul één jaar over Israël had geregeerd en in het tweede jaar was,

2. koos hij 3000 mannen uit de Israëlieten. Daarvan waren er 2000 bij hem in Michmas en in de bergen van Bet-El. En 1000 waren er bij [ zijn zoon ] Jonatan in Gibea in het gebied van de stam van Benjamin. Maar de rest van het volk liet hij naar huis gaan.

3. Jonatan versloeg de Filistijnen die Geba bezet hielden. De Filistijnen hoorden daarvan. Saul liet in het hele land op de ramshoorn blazen om de Israëlieten te laten weten wat er was gebeurd.

4. Zo hoorde heel Israël het nieuws: "Saul heeft de Filistijnen verslagen die Geba bezet hielden. Nu zijn de Filistijnen kwaad op Israël." En het volk werd opgeroepen om met Saul naar Gilgal te gaan.

5. De Filistijnen verzamelden zich bij Michmas. Ze hadden een leger van 3000 strijdwagens en 6000 ruiters. Het aantal mannen te voet was zo ontelbaar als het zand langs de zee. Ze zetten hun kamp op ten oosten van Bet-Aven.

6. Toen de Israëlieten dat grote leger zagen, werden ze bang. Ze vluchtten en verborgen zich in grotten, bosjes, spleten, holen en putten.

7. Sommigen vluchtten de Jordaan over naar het gebied van Gad en Gilead. Saul was nog steeds in Gilgal, terwijl zijn leger angstig bij hem bleef.

8. Hij wachtte zeven dagen, zoals Samuel hem had gezegd. Maar toen Samuel nog steeds niet naar Gilgal was gekomen, begon het volk bij hem weg te lopen.