4. Eleazar kreeg een zoon: Pinehas. Pinehas kreeg een zoon: Abisua.
5. Abisua kreeg een zoon: Bukki. Bukki kreeg een zoon: Uzzi.
6. Uzzi kreeg een zoon: Zeraja. Zeraja kreeg een zoon: Merajot.
7. Merajot kreeg een zoon: Amarja. Amarja kreeg een zoon: Ahitub.
8. Ahitub kreeg een zoon: Zadok. Zadok kreeg een zoon: Ahimaäz.
9. Ahimaäz kreeg een zoon: Azarja. Azarja kreeg een zoon: Johanan.
10. Johanan kreeg een zoon: Azarja. Deze Azarja was hogepriester in de tempel die Salomo in Jeruzalem had gebouwd.
11. Azarja kreeg een zoon: Amarja. Amarja kreeg een zoon: Ahitub.
12. Ahitub kreeg een zoon: Zadok. Zadok kreeg een zoon: Sallum.
13. Sallum kreeg een zoon: Hilkia. Hilkia kreeg een zoon: Azarja.
14. Azarja kreeg een zoon: Seraja. Seraja kreeg een zoon: Jozadak.
15. Jozadak was één van de mensen die door [ koning ] Nebukadnezar [ van Babel ] gevangen werden meegenomen [ naar Babel ] toen de Heer de bewoners van Juda en Jeruzalem liet meenemen.
16. De zonen van Levi waren dus: Gerson, Kehat en Merari.
17. De zonen van Gerson waren: Libni en Simi.
18. De zonen van Kehat waren: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël.
19. De zonen van Merari waren: Mali en Musi. Dit zijn de namen van de families van de Levieten.
20. De familie van Gerson: Gersons zoon was Libni. Zijn zoon was Jahat. Zijn zoon was Zimma.
21. Zijn zoon was Joa. Zijn zoon was Iddo. Zijn zoon was Zera. En zijn zoon was Jeatrai.