BasisBijbel

1 Kronieken 5:1-13 BasisBijbel (BB)

1. Ruben was de oudste zoon van Israël. Hij was een keer met een bijvrouw van zijn vader naar bed gegaan. Daarom had Israël [ (= Jakob) ] de rechten die Ruben als oudste zoon had, aan de zonen van Jozef gegeven. Maar Jozef werd in de namenlijst niet opgeschreven als oudste zoon.

2. Juda werd de machtigste van zijn broers. Iemand uit de stam van Juda werd later koning van Israël. Maar de rechten van de oudste zoon werden aan Jozef gegeven.

3. De zonen van Ruben, de oudste zoon van Israël, waren: Henoch en Pallu, Hezron en Karmi.

4. De zoon van Joël was Semaja. Zijn zoon was Gog. Zijn zoon was Simeï.

5. Zijn zoon was Micha. Zijn zoon was Reaja. Zijn zoon was Baäl.

6. Zijn zoon was Beëra. Beëra werd door koning Tiglat-Pileser van Assur gevangen meegenomen. Hij was het stamhoofd van de stam van Ruben.

7. Verder staan in de namenlijst: het familiehoofd Jehiël, Zecharja

8. en Bela, de zoon van Azaz, die een zoon was van Sema, die een zoon was van Joël. Zij woonden in Aroër en tot aan Nebo en Baäl-Meon.

9. In oostelijke richting woonden ze langs de rand van de woestijn die aan de zuidkant van de rivier de Eufraat ligt. Want ze hadden zoveel vee, dat er in het land Gilead niet meer genoeg land voor hen was.

10. In de tijd dat Saul koning was, voerden ze oorlog met de Hagarenen. Toen ze die hadden overwonnen, gingen zij in hun gebied aan de oostkant van Gilead wonen.

11. De stam van Gad woonde ten noorden van de stam van Ruben, in het land Basan, tot aan Salcha.

12. Joël was het stamhoofd. Na hem was Safam de belangrijkste. Ook Jaënai en Safat woonden in Basan.

13. Zeven andere familiehoofden waren: Michaël, Mesullam, Scheba, Jorai, Jakan, Zia en Heber.