BasisBijbel

1 Kronieken 17:2-19 BasisBijbel (BB)

2. Toen zei Natan tegen de koning: "Doe wat u op uw hart heeft, want God is met u."

3. Maar die nacht zei de Heer tegen Natan:

4. "Ga naar David en zeg tegen hem: Dit zegt de Heer: Jij zal geen huis voor Mij bouwen.

5. Ik heb toch geen huis gehad vanaf de dag dat Ik de Israëlieten uit Egypte meenam, tot nu toe? Ik heb altijd rondgereisd en in een tent gewoond.

6. Heb Ik ooit, terwijl Ik met de Israëlieten rondreisde, tegen één van de leiders van Israël gezegd: 'Waarom bouw je geen huis van cederhout voor Mij?'

7. Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Ik heb je bij je schapen vandaan gehaald om je koning te maken van mijn volk Israël.

8. Ik ben met je geweest bij alles wat je deed. Ik heb al je vijanden voor je gedood. Ik heb jou net zo beroemd gemaakt als de andere machtige koningen van de aarde.

9. Ik heb mijn volk Israël een [ eigen ] gebied gegeven om te wonen. Daar heb Ik mijn volk geplant en een vaste plaats gegeven, zoals je een boom plant en een vaste plaats geeft. Daar zal mijn volk rustig kunnen wonen. Het zal niet meer worden opgejaagd of onderdrukt door wrede volken,

10. zoals vroeger gebeurde in de tijd dat Ik steeds leiders over mijn volk Israël aanwees. Ik heb al je vijanden verslagen. Nu zal Ik voor jou een huis bouwen.

11. Als jouw tijd voorbij is en je gestorven bent, zal Ik jouw eigen zoon koning maken.

12. En híj zal voor Mij een huis bouwen. Ik zal ervoor zorgen dat altijd één van zijn zonen koning zal zijn.

13. Ik zal zijn Vader zijn en hij zal mijn zoon zijn. Ik zal hem nooit verlaten, zoals Ik Saul heb verlaten.

14. Zijn familie en zijn koningschap zullen altijd blijven bestaan. Altijd zal één van zijn zonen koning zijn."

15. En Natan zei dit tegen David, precies zoals hij het van God had gehoord.

16. Toen ging koning David de tent binnen. Hij knielde voor de Heer neer en zei: "Heer, U heeft zóveel voor mij gedaan! Mijn familie en ik hebben dat helemaal niet verdiend!

17. En U vond dit nog niet eens genoeg, Heer. Daarom heeft U tegen mij ook gesproken over de verre toekomst. U behandelt mij als een belangrijk man, Heer God.

18. Wat kan ik nog tegen U zeggen? U kent mij, Heer.

19. U heeft mij al deze grote dingen beloofd omdat U graag goed voor mij wil zijn.