1 Kronieken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29

BasisBijbel

1 Kronieken 7 BasisBijbel (BB)

De stam van Issaschar

1. De vier zonen van Issaschar waren: Tola, Pua, Jasib en Simron.

2. De zonen van Tola waren: Uzzi, Refaja, Jeriël, Jamai, Jibsam en Samuel. Zij waren familiehoofden en dappere mannen, net als hun vader Tola. In de tijd dat David koning was, bestonden hun families uit 22.600 mannen.

3. De zoon van Uzzi was Jizraja. De vijf zonen van Jizraja waren: Michaël, Obadja, Joël en Jissia, allemaal familiehoofden.

4. Ze hadden zoveel vrouwen en kinderen, dat ze later 36.000 mannen voor het leger hadden.

5. Op de namenlijst van de stam van Issaschar stonden 87.000 mannen ingeschreven die met het leger konden meegaan.

De stam van Benjamin

6. De drie zonen van Benjamin waren: Bela, Becher en Jediaël.

7. De vijf zonen van Bela waren: Ezbon, Uzzi, Uzziël, Jerimot en Iri, familiehoofden en dappere mannen. Op de namenlijst van hun familie stonden 22.034 mannen ingeschreven die met het leger konden meegaan.

8. De zonen van Becher waren: Zemira, Joas, Eliëzer, Eljoënai, Omri, Jeremot, Abia, Anatot en Alemet. Dit waren allemaal zonen van Becher.

9. Zij waren familiehoofden en dappere mannen. Er waren op de namenlijst van hun familie 20.200 mannen ingeschreven [ die met het leger konden meegaan ].

10. De zoon van Jediaël was Bilhan. De zonen van Bilhan waren: Jehus, Benjamin, Ehud, Kenaäna, Zetan, Tarsis en Ahisahar.

11. Zij waren familiehoofden en dappere mannen. Op de namenlijst van hun familie stonden 17.200 mannen ingeschreven die met het leger konden meegaan.

12. Verder de zonen van Ir: Suppim en Huppim, en de zoon van Aher: Husim.

De stam van Naftali

13. De zonen van Naftali waren: Jaziël, Guni, Jezer en Sallum, [ klein ]kinderen van Bilha[ , de bijvrouw van Israël ].

De stam van Manasse

14. De zonen van Manasse waren: Asriël, de zoon van zijn vrouw, en Machir, de zoon van zijn bijvrouw uit Aram. Machir kreeg een zoon: Gilead.

15. Machir was getrouwd met een zus van Huppim en Suppim. Ze heette Maächa. Machirs andere zoon was Zelafead. Zelafead kreeg dochters.

16. Maar Maächa, de vrouw van Machir, kreeg [ nog ] een zoon en noemde hem Peres. Zijn broer heette Seres. De zonen van Seres waren: Ulam en Rekem.

17. De zoon van Ulam was Bedan.Dit is de familie van Gilead, de zoon van Machir, die een zoon was van Manasse.

18. Machirs zus heette Molechet. Haar zonen waren: Ishod, Abiëzer en Mala.

19. En de zonen van Semida waren: Ajan, Sechem, Liki en Aniam.

De stam van Efraïm

20. De zoon van Efraïm was Sutela. Zijn zoon was Bered. Zijn zoon was Tahat. Zijn zoon was Elada. Zijn zoon was Tahat.

21. Zijn zoon was Zabad. Zijn zonen waren: Sutela, Ezer en Elad. De bewoners van Gat, die in het land geboren waren, doodden Ezer en Elad toen die hun vee aan het stelen waren.

22. Hun vader Efraïm was erg bedroefd over hun dood. Zijn broers kwamen hem troosten.

23. Daarna kreeg hij weer een zoon. Efraïm noemde hem Beria [ (= 'in slechte tijden') ], omdat zijn twee zonen waren gedood.

24. Beria kreeg een dochter: Seëra. Zij bouwde Laag Bet-Horon en Hoog Bet-Horon. Ook bouwde ze Uzzen-Seëra.

25. Beria kreeg ook zonen: Refa en Resef. Resefs zoon was Tela. Zijn zoon was Tahan.

26. Zijn zoon was Ladan. Zijn zoon was Ammihud. Zijn zoon was Elisama.

27. Zijn zoon was Nun. Zijn zoon was Jozua.

28. De gebieden en plaatsen waar de stam van Efraïm woonde, waren: Bet-El met de dorpen die daarbij hoorden, in het oosten Naäran, in het westen Gezer met de dorpen die daarbij hoorden, Sichem met de dorpen die daarbij hoorden, tot aan Gaza met de dorpen die daarbij hoorden.

29. De gebieden en plaatsen waar de stam van Manasse woonde, waren: Bet-Sean met de dorpen die daarbij hoorden, Taänach met de dorpen die daarbij hoorden, Megiddo met de dorpen die daarbij hoorden en Dor met de dorpen die daarbij hoorden. Hier woonden [ dus de stammen van Manasse en Efraïm, ] de zonen van Jozef, die een zoon was van Israël.

De stam van Aser

30. De zonen van Aser waren: Jimna, Jisva, Jisvi en Beria. Hun zus heette Sera.

31. De zonen van Beria waren: Heber en Malkiël (die vader werd van Birzavit).

32. Heber kreeg zonen: Jaflet, Somer en Hotam. Hij had ook een dochter: Sua.

33. De zonen van Jaflet waren: Pasach, Bimhal en Asvat.

34. De zonen van Jaflets broer Somer waren: Ahi, Rohega, Jehubba en Aram.

35. De zonen van zijn broer Hotam (die ook Helem werd genoemd) waren: Zofa, Jimna, Seles en Amal.

36. De zonen van Zofa waren: Sua, Harnefer, Sual, Beri, Jimra,

37. Bezer, Hod, Samma, Silsa, Jitran en Beëra.

38. De zonen van Jeter waren: Jefunne, Pispa en Ara.

39. En de zonen van Ulla waren: Ara, Hanniël en Rizja.

40. Dit zijn alle familiehoofden uit de stam van Aser, dappere mannen en goede leiders. Op de namenlijst van de stam van Aser stonden 26.000 mannen ingeschreven die met het leger konden meegaan.