BasisBijbel

1 Korintiërs 4:9-21 BasisBijbel (BB)

9. Maar het lijkt er veel op dat God ons, zijn boodschappers, de laagste plaats heeft gegeven. Net als mensen die zijn veroordeeld tot de dood in de arena. Want net als in de arena kijkt iedereen toe hoe wij strijden. Mensen en engelen kijken naar ons.

10. Wíj worden belachelijk gevonden vanwege Christus. Maar júllie zijn van die verstandige gelovigen! Wíj zijn zwak. Maar júllie zijn zo sterk! Voor júllie hebben de mensen veel respect. Maar met óns willen ze niets te maken hebben.

11. We hebben steeds weer honger en dorst en gebrek aan kleren. Steeds weer worden we gestompt en geslagen. We hebben geen vaste plaats om te wonen.

12. We werken hard om ons brood te verdienen. We worden uitgescholden, maar wíj zegenen. We worden vervolgd, maar we verdragen het.

13. De mensen vertellen leugens over ons rond, maar we blijven vriendelijk. We worden aldoor behandeld als vuil, als mensen waar iedereen tegenaan mag trappen.

14. Ik schrijf dit niet omdat ik wil dat jullie je nu gaan schamen. Maar ik schrijf het om jullie te waarschuwen en raad te geven. Want ik houd zo veel van jullie alsof jullie mijn eigen kinderen zijn.

15. Want al zijn er misschien duizenden mensen die jullie opvoeden in Christus, jullie hebben maar één vader. Ik ben die vader. Want ik heb jullie in Jezus Christus het leven geschonken door jullie het goede nieuws te vertellen.

16. En als vader moedig ik jullie nu aan om mij als voorbeeld te nemen en te doen als ik.

17. Daarom heb ik Timoteüs ook naar jullie toe gestuurd. Ik houd van hem alsof hij mijn eigen zoon is. In de Heer ís hij ook mijn zoon. Hij zal jullie leren hoe ik met Christus leef en wat ik aan alle gemeenten leer.

18. Maar sommigen van jullie zijn opschepperig geworden. Ze denken dat ik toch niet meer zal komen.

19. Maar ik hoop heel gauw te komen, als de Heer het wil. Dan zal ik eens komen kijken, niet naar de woorden van die opscheppers, maar naar hun kracht.

20. Want het Koninkrijk van God bestaat niet uit mooie woorden, maar uit kracht.

21. Wat willen jullie? Moet ik jullie dan met harde woorden komen bestraffen? Of zal ik met liefde en vriendelijkheid kunnen komen?