BasisBijbel

1 Koningen 22:19-37 BasisBijbel (BB)

19. Micha zei: "Luister daarom naar wat de Heer zegt. Ik zag de Heer op zijn troon zitten. Het hele hemelse leger stond links en rechts van Hem.

20. De Heer zei: 'Wie zal Achab overhalen om naar Ramot in Gilead te gaan, zodat hij daar zal worden gedood?' En de één antwoordde dit en de ander dat.

21. Toen kwam er een geest naar voren, ging voor de Heer staan en zei: 'Ik zal naar hem toe gaan. Ik zal hem overhalen om erheen te gaan.' De Heer vroeg: 'Hoe ga je dat doen?'

22. Hij antwoordde: 'Ik zal een leugengeest worden in de mond van al zijn profeten.' Toen zei de Heer: 'Ga, want het zal je lukken.'

23. De Heer heeft dus een leugengeest gegeven in de mond van al deze profeten van u. De Heer heeft besloten dat het slecht met u zal aflopen."

24. Zedekia stapte naar voren en gaf Micha een kaakslag. Hij zei: "Waarom zou de Geest van de Heer bij míj zijn weggegaan, maar wel door jóu spreken!"

25. Maar Micha zei: "Op de dag dat je van de ene kamer naar de andere vlucht om je te verbergen, zul je zien dat ik de waarheid heb gesproken."

26. Toen zei de koning van Israël: "Breng Micha naar Amon, de bestuurder van de stad, en prins Joas.

27. Zeg tegen hen: 'Dit zegt de koning: Zet deze man gevangen en geef hem alleen water en brood, totdat ik veilig thuiskom.' "

28. Maar Micha zei tegen hem: "Als u inderdaad veilig thuiskomt, heeft de Heer niet door mij gesproken." Verder zei hij: "Jullie hebben me allemaal gehoord!"

29. Zo trokken de koning van Israël en de koning van Juda met hun legers naar Ramot in Gilead.

30. Koning Achab zei tegen koning Josafat: "Ik zal vermomd gaan [ en gewone kleren aantrekken ]. Maar u moet uw koningsmantel omhouden." Toen vermomde de koning van Israël zich, voordat de strijd begon.

31. De koning van Aram had tegen de 32 aanvoerders van zijn strijdwagens gezegd: "Het gaat erom de koning van Israël te doden. Dus niet de gewone soldaten of hun aanvoerders."

32. Zodra ze Josafat zagen, riepen ze: "Dat is vast de koning van Israël!" en wilden hem aanvallen.

33. Maar Josafat begon te roepen. Zodra ze begrepen dat hij niet de koning van Israël was, lieten ze hem met rust.

34. Maar één van de boogschutters schoot op goed geluk een pijl af. De pijl raakte de koning van Israël tussen de platen van zijn pantser. De koning zei tegen zijn wagenmenner: "Keer de wagen en breng mij uit de strijd. Want ik ben zwaar gewond."

35. Maar de strijd werd die dag heel erg hevig. Daarom werd de koning in zijn wagen overeind gehouden voor de strijd tegen de Arameeërs. Maar 's avonds stierf hij. Zijn strijdwagen stond vol met het bloed dat uit de wond was gestroomd.

36. Tegen zonsondergang klonk er een kreet door het leger: "Iedereen terug naar huis!"

37. Zo stierf de koning en hij werd dood naar Samaria gebracht. Daar werd hij begraven.