BasisBijbel

1 Koningen 2:14-25 BasisBijbel (BB)

14. Hij antwoordde: "Ja, ik wil iets met u bespreken." Ze zei: "Zeg het."

15. Toen zei Adonia: "U weet dat ik er recht op had om koning te worden. En heel Israël verwachtte ook dat ik koning zou worden. Maar het liep anders. Mijn broer werd koning, doordat de Heer hem uitkoos.

16. Nu wil ik u iets vragen. Luister alstublieft naar mij."

17. Ze zei: "Zeg het." Hij zei: "Vraag alstublieft aan koning Salomo of ik mag trouwen met Abisag, de vrouw uit Sunem. Als u het hem vraagt, zal hij het zeker goedvinden."

18. Batseba antwoordde: "Ik zal het er met de koning over hebben."

19. Batseba ging naar koning Salomo om met hem over Adonia te spreken. De koning stond op, liep haar tegemoet en boog zich diep voor haar. Daarna ging hij op zijn troon zitten. Rechts van zich liet hij een stoel neerzetten voor zijn moeder. Ze ging naast hem zitten.

20. Ze zei: "Ik wil een kleinigheid van je vragen. Ik hoop dat je het wil doen." De koning zei tegen haar: "Vraag het maar, moeder, ik zal doen wat u vraagt."

21. Toen zei ze: "Je broer Adonia wil graag trouwen met Abisag, de vrouw uit Sunem."

22. Maar koning Salomo zei tegen zijn moeder: "Waarom vraagt u me alleen maar om Abisag aan Adonia te geven? U kan mij net zo goed vragen om het koningschap aan hem te geven omdat hij mijn oudere broer is! Dat zouden de priester Abjatar en Joab ook wel graag willen!"

23. En koning Salomo zwoer bij de Heer: "Ik zweer bij God dat Adonia's vraag hem het leven zal kosten.

24. Vandaag nog zal ik hem doden. Dat zweer ik bij de Heer, die mij het koningschap en de troon van mijn vader David heeft gegeven, en die mij heeft beloofd dat altijd één van mijn zonen koning zal zijn."

25. En hij liet Adonia door Benaja doden.