BasisBijbel

1 Koningen 18:21-33 BasisBijbel (BB)

21. Elia kwam ook en zei: "Hoelang blijven jullie nog op twee gedachten hinken? Wanneer zullen jullie kiezen wie jullie zullen dienen? Als de Heer jullie God is, dien Hém dan. Maar als Baäl jullie god is, dien hém." Maar het volk antwoordde niets.

22. Toen zei Elia: "Ik ben de enige profeet van de Heer die nog over is. Maar er zijn 450 profeten van Baäl.

23. Breng twee stieren hier. Kies er één van uit, hak hem in stukken en leg de stukken op het hout. Maar steek het hout niet aan. Ik zal de andere stier in stukken hakken en op het hout leggen, en het hout ook niet aansteken.

24. Roep dan tot jullie god, en ik zal tot de Heer roepen. De god die antwoordt met vuur, zal God zijn." Het hele volk antwoordde: "Dat is goed."

25. Daarna zei Elia tegen de profeten van Baäl: "Jullie mogen als eerste een stier uitkiezen, want jullie zijn met zo veel. Roep daarna tot jullie god, maar steek het hout niet aan."

26. Ze kozen één van de stieren die hij gegeven had en hakten hem in stukken. Toen riepen ze van de morgen tot de middag tot Baäl: "Baäl, antwoord ons!" Daarbij sprongen ze rond het altaar dat ze hadden gemaakt. Maar er kwam geen geluid en geen antwoord.

27. Toen het middag was geworden, begon Elia hen belachelijk te maken. Hij zei: "Roep wat harder! Hij is immers een god? Hij zit misschien na te denken, of hij heeft iets te doen. Misschien is hij wel op reis. Of misschien slaapt hij en moet hij eerst wakker worden."

28. Toen riepen ze nog harder. En ze sneden zichzelf zoals altijd met hun messen, tot ze dropen van het bloed.

29. Toen de middag voorbij was en het bijna de tijd van het avond-offer was, begonnen ze in trance te raken. Maar er kwam geen geluid en geen antwoord. Er gebeurde niets.

30. Toen zei Elia tegen het hele volk: "Kom hier." Ze kwamen allemaal naar hem toe. Hij bouwde het altaar van de Heer weer op, want dat was afgebroken.

31. Hij nam twaalf stenen, omdat er twaalf stammen zijn, twaalf zonen van Jakob. (Jakob had van de Heer de nieuwe naam 'Israël' gekregen.)

32. Met die stenen bouwde hij het altaar voor de Heer. Rond het altaar maakte hij een brede geul.

33. Hij legde het hout op het altaar, hakte de stier in stukken en legde de stukken op het hout.