BasisBijbel

1 Koningen 11:8-23 BasisBijbel (BB)

8. Hij bouwde ook altaren voor de [ andere ] goden van zijn buitenlandse vrouwen, die wierook-offers en vlees-offers aan hun eigen goden brachten.

9. Daarom werd de Heer kwaad op Salomo. Want hij was niet langer trouw aan de Heer, de God van Israël die twee keer naar hem toe was gekomen.

10. De Heer had hem duidelijk gezegd dat hij geen andere goden mocht aanbidden. Maar hij deed niet wat de Heer gezegd had.

11. Daarom zei de Heer tegen Salomo: "Je hebt je niet gehouden aan mijn verbond en aan de wetten die Ik je heb gegeven. Daarom zal Ik dit koninkrijk van jou afscheuren en aan je dienaar geven.

12. Maar Ik zal dat niet doen zo lang jijzelf nog leeft, vanwege mijn belofte aan je vader David. Maar Ik zal het losscheuren van je zoon.

13. Maar Ik zal niet het hele land afscheuren: Ik zal één stam aan je zoon geven, vanwege mijn belofte aan je vader David en vanwege Jeruzalem, dat Ik heb uitgekozen ."

14. En de Heer zorgde ervoor dat Salomo een vijand kreeg, namelijk Hadad uit Edom. (Hadad was een zoon van de koning van Edom.)

15. Dat kwam zo: David had Edom verslagen. Davids aanvoerder Joab was toen naar het slagveld gegaan om de gedode soldaten te begraven. Toen had hij ook alle mannen in Edom gedood.

16. Joab was zes maanden met het leger van Israël in Edom gebleven, totdat ze er alle mannen hadden gedood.

17. Maar Hadad was uit Edom naar Egypte gevlucht, samen met een aantal dienaren van zijn vader. Hadad was toen nog heel jong.

18. Ze waren via Midian en Paran naar de koning van Egypte gevlucht. Ook uit Paran hadden ze een aantal mannen meegenomen. De Farao had hem een huis gegeven en ervoor gezorgd dat hij te eten had. Ook gaf hij hem land.

19. En de Farao was zó bevriend geraakt met Hadad, dat Hadad mocht trouwen met de zus van de vrouw van de Farao, dus met de zus van koningin Tachpenes.

20. Ze kregen een zoon en noemden hem Genubat. Tachpenes liet hem verzorgen en opvoeden in het paleis van de Farao. Zo groeide hij op bij de zonen van de Farao.

21. Toen Hadad in Egypte hoorde dat David was gestorven en dat ook aanvoerder Joab dood was, zei Hadad tegen de Farao: "Ik wil graag naar mijn land teruggaan."

22. Maar de Farao vroeg hem: "Waarom wil je dat? Wat kom je bij mij dan tekort, dat je opeens naar je land terug wilt gaan?" Hij antwoordde: "Niets. Maar ik wil tóch graag gaan."

23. God zorgde ervoor dat Salomo nóg een vijand kreeg: Rezon, de zoon van Eljada. [ Dat kwam zo: ] Rezon was vroeger weggevlucht van zijn heer Hadadezer, de koning van Zoba [ toen David Hadadezer had verslagen ].