BasisBijbel

1 Koningen 1:27-38 BasisBijbel (BB)

27. Als u dit zo heeft geregeld, waarom heeft u het dan niet tegen mij gezegd?"

28. Toen zei de koning: "Roep Batseba weer binnen." Ze kwam weer binnen en bleef voor de koning staan.

29. Toen zwoer de koning: "Ik heb vroeger gezworen bij de Heer die mij uit alle moeilijkheden heeft gered,

30. dat jouw zoon Salomo na mij koning zal zijn. Hij zal na mij op mijn troon zitten. Vandaag zal ik mij aan die belofte houden."

31. Toen knielde Batseba voor de koning neer, met haar gezicht op de grond en zei: "Mijn heer de koning, ik wens u nog een lang leven toe!"

32. Verder zei koning David: "Roep de priester Zadok, de profeet Natan en [ de aanvoerder ] Benaja hier." Ze kwamen bij de koning.

33. En de koning zei tegen hen: "Ga met mijn mannen naar Salomo. Breng hem op mijn eigen paard naar Gihon.

34. Daar moeten de priester Zadok en de profeet Natan hem tot koning van Israël zalven. Blaas dan op de ramshoorn en roep: 'Leve koning Salomo!'

35. Breng hem daarna naar mijn paleis en laat hem op mijn troon gaan zitten. Want hij moet in mijn plaats koning worden. Hem wijs ik aan als koning van Israël en Juda."

36. Benaja antwoordde de koning: "Ik zal doen wat u heeft gezegd. Laat de Heer uw woorden bevestigen.

37. Ik wens u toe dat de Heer voor Salomo net zo goed zal zijn als voor u, en dat Hij Salomo zelfs nog machtiger dan u zal maken, mijn heer de koning!"

38. Toen vertrokken de priester Zadok, de profeet Natan en Benaja met de lijfwacht. Ze brachten Salomo op het paard van koning David naar Gihon.