BasisBijbel

1 Koningen 1:20-35 BasisBijbel (BB)

20. Maar Israël verwacht dat ú hun zal zeggen wie er na u koning zal zijn.

21. Als u niets doet, zullen mijn zoon Salomo en ik als opstandelingen worden gedood, zodra u bent gestorven."

22. Terwijl ze met de koning hierover sprak, kwam de profeet Natan naar de koning.

23. Een dienaar kwam de koning zeggen: "De profeet Natan is er." Toen Natan bij de koning was gekomen, boog hij diep.

24. En hij zei: "Mijn heer de koning, heeft ú gezegd dat Adonia na u koning moet worden?

25. Want hij heeft vandaag grote aantallen koeien, schapen en geiten geslacht voor een feest. Hij heeft al uw zonen, de aanvoerders van het leger en de priester Abjatar uitgenodigd. Ze zijn nu samen aan het eten en drinken en roepen: 'Leve koning Adonia!'

26. Maar ik, de priester Zadok, Benaja en Salomo zijn niet uitgenodigd.

27. Als u dit zo heeft geregeld, waarom heeft u het dan niet tegen mij gezegd?"

28. Toen zei de koning: "Roep Batseba weer binnen." Ze kwam weer binnen en bleef voor de koning staan.

29. Toen zwoer de koning: "Ik heb vroeger gezworen bij de Heer die mij uit alle moeilijkheden heeft gered,

30. dat jouw zoon Salomo na mij koning zal zijn. Hij zal na mij op mijn troon zitten. Vandaag zal ik mij aan die belofte houden."

31. Toen knielde Batseba voor de koning neer, met haar gezicht op de grond en zei: "Mijn heer de koning, ik wens u nog een lang leven toe!"

32. Verder zei koning David: "Roep de priester Zadok, de profeet Natan en [ de aanvoerder ] Benaja hier." Ze kwamen bij de koning.

33. En de koning zei tegen hen: "Ga met mijn mannen naar Salomo. Breng hem op mijn eigen paard naar Gihon.

34. Daar moeten de priester Zadok en de profeet Natan hem tot koning van Israël zalven. Blaas dan op de ramshoorn en roep: 'Leve koning Salomo!'

35. Breng hem daarna naar mijn paleis en laat hem op mijn troon gaan zitten. Want hij moet in mijn plaats koning worden. Hem wijs ik aan als koning van Israël en Juda."