BasisBijbel

1 Koningen 22:1-17 BasisBijbel (BB)

1. Drie jaar lang was er geen oorlog tussen Aram en Israël. Drie jaar lang hadden de mensen rust.

2. Maar in het derde jaar kwam koning Josafat van Juda op bezoek bij koning Achab van Israël.

3. De koning van Israël had tegen zijn dienaren gezegd: "Weten jullie wel dat Ramot in Gilead eigenlijk van ons is? En wij hebben niet eens geprobeerd om het terug te veroveren van de koning van Aram!"

4. Daarom vroeg hij koning Josafat: "Wilt u mij helpen om Ramot in Gilead veroveren?" Koning Josafat antwoordde: "Ik doe mee. Ik, mijn leger en mijn paarden staan voor u klaar.

5. Maar vraag eerst de Heer om raad."

6. Toen liet Achab ongeveer 400 profeten komen. Hij vroeg hun: "Zal ik naar Gilead gaan om Ramot te veroveren, of niet?" Ze zeiden: "Ga, want de Heer zal u de overwinning geven."

7. Maar koning Josafat zei: "Er is toch nóg een profeet van de Heer? Laten we het ook aan hém vragen."

8. Achab antwoordde: "Er is nog één man door wie we de Heer om raad kunnen vragen. Dat is Micha, de zoon van Jimla. Maar ik haat hem. Want hij profeteert over mij nooit iets goeds, maar alleen maar slechte dingen." Josafat zei: "Dat moet u niet zeggen!"

9. Toen riep koning Achab een dienaar en zei: "Ga onmiddellijk Micha halen."

10. Koning Achab van Israël en koning Josafat van Juda zaten allebei op hun troon met hun koningsmantel om. Ze zaten op het plein bij de ingang van de poort van Samaria. De profeten stonden vóór hen te profeteren.

11. Zedekia, de zoon van Kenaäna, had ijzeren horens gemaakt. Hij zei: "Dit zegt de Heer: U zal Aram stoten totdat u het heeft vernietigd."

12. En alle profeten profeteerden hetzelfde: "Ga naar Ramot in Gilead, want u zal het kunnen veroveren. De Heer zal u de overwinning geven."

13. De man die Micha was gaan halen, zei tegen Micha: "De profeten hebben allemaal tegen de koning gezegd dat hij Ramot zal veroveren. Zeg alsjeblieft hetzelfde als zij!"

14. Maar Micha zei: "Ik zweer bij de Heer dat ik alleen zal zeggen wat de Heer wil dat ik zeg."

15. Toen hij bij de koning kwam, vroeg de koning hem: "Micha, zullen wij naar Gilead gaan om Ramot te veroveren, of niet?" Hij antwoordde: "Ga, u zal het veroveren. De Heer zal u de overwinning geven."

16. Maar de koning zei tegen hem: "Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat je me alleen de waarheid van de Heer zegt?"

17. Toen zei Micha: "Ik zag het hele leger van Israël over de bergen verspreid, als schapen die geen herder hebben. En de Heer zei: 'Deze mensen hebben geen heer. Laten ze allemaal weer in vrede naar huis gaan.' "