1 Koningen

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22

BasisBijbel

1 Koningen 22 BasisBijbel (BB)

Het plan van koning Achab en koning Josafat

1. Drie jaar lang was er geen oorlog tussen Aram en Israël. Drie jaar lang hadden de mensen rust.

2. Maar in het derde jaar kwam koning Josafat van Juda op bezoek bij koning Achab van Israël.

3. De koning van Israël had tegen zijn dienaren gezegd: "Weten jullie wel dat Ramot in Gilead eigenlijk van ons is? En wij hebben niet eens geprobeerd om het terug te veroveren van de koning van Aram!"

4. Daarom vroeg hij koning Josafat: "Wilt u mij helpen om Ramot in Gilead veroveren?" Koning Josafat antwoordde: "Ik doe mee. Ik, mijn leger en mijn paarden staan voor u klaar.

5. Maar vraag eerst de Heer om raad."

6. Toen liet Achab ongeveer 400 profeten komen. Hij vroeg hun: "Zal ik naar Gilead gaan om Ramot te veroveren, of niet?" Ze zeiden: "Ga, want de Heer zal u de overwinning geven."

7. Maar koning Josafat zei: "Er is toch nóg een profeet van de Heer? Laten we het ook aan hém vragen."

8. Achab antwoordde: "Er is nog één man door wie we de Heer om raad kunnen vragen. Dat is Micha, de zoon van Jimla. Maar ik haat hem. Want hij profeteert over mij nooit iets goeds, maar alleen maar slechte dingen." Josafat zei: "Dat moet u niet zeggen!"

9. Toen riep koning Achab een dienaar en zei: "Ga onmiddellijk Micha halen."

10. Koning Achab van Israël en koning Josafat van Juda zaten allebei op hun troon met hun koningsmantel om. Ze zaten op het plein bij de ingang van de poort van Samaria. De profeten stonden vóór hen te profeteren.

11. Zedekia, de zoon van Kenaäna, had ijzeren horens gemaakt. Hij zei: "Dit zegt de Heer: U zal Aram stoten totdat u het heeft vernietigd."

12. En alle profeten profeteerden hetzelfde: "Ga naar Ramot in Gilead, want u zal het kunnen veroveren. De Heer zal u de overwinning geven."

Micha waarschuwt de koningen

13. De man die Micha was gaan halen, zei tegen Micha: "De profeten hebben allemaal tegen de koning gezegd dat hij Ramot zal veroveren. Zeg alsjeblieft hetzelfde als zij!"

14. Maar Micha zei: "Ik zweer bij de Heer dat ik alleen zal zeggen wat de Heer wil dat ik zeg."

15. Toen hij bij de koning kwam, vroeg de koning hem: "Micha, zullen wij naar Gilead gaan om Ramot te veroveren, of niet?" Hij antwoordde: "Ga, u zal het veroveren. De Heer zal u de overwinning geven."

16. Maar de koning zei tegen hem: "Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat je me alleen de waarheid van de Heer zegt?"

17. Toen zei Micha: "Ik zag het hele leger van Israël over de bergen verspreid, als schapen die geen herder hebben. En de Heer zei: 'Deze mensen hebben geen heer. Laten ze allemaal weer in vrede naar huis gaan.' "

18. Toen zei Achab tegen Josafat: "Ik zei toch al dat hij over mij niets goeds profeteert, maar alleen maar slechte dingen?"

19. Micha zei: "Luister daarom naar wat de Heer zegt. Ik zag de Heer op zijn troon zitten. Het hele hemelse leger stond links en rechts van Hem.

20. De Heer zei: 'Wie zal Achab overhalen om naar Ramot in Gilead te gaan, zodat hij daar zal worden gedood?' En de één antwoordde dit en de ander dat.

21. Toen kwam er een geest naar voren, ging voor de Heer staan en zei: 'Ik zal naar hem toe gaan. Ik zal hem overhalen om erheen te gaan.' De Heer vroeg: 'Hoe ga je dat doen?'

22. Hij antwoordde: 'Ik zal een leugengeest worden in de mond van al zijn profeten.' Toen zei de Heer: 'Ga, want het zal je lukken.'

23. De Heer heeft dus een leugengeest gegeven in de mond van al deze profeten van u. De Heer heeft besloten dat het slecht met u zal aflopen."

24. Zedekia stapte naar voren en gaf Micha een kaakslag. Hij zei: "Waarom zou de Geest van de Heer bij míj zijn weggegaan, maar wel door jóu spreken!"

25. Maar Micha zei: "Op de dag dat je van de ene kamer naar de andere vlucht om je te verbergen, zul je zien dat ik de waarheid heb gesproken."

26. Toen zei de koning van Israël: "Breng Micha naar Amon, de bestuurder van de stad, en prins Joas.

27. Zeg tegen hen: 'Dit zegt de koning: Zet deze man gevangen en geef hem alleen water en brood, totdat ik veilig thuiskom.' "

28. Maar Micha zei tegen hem: "Als u inderdaad veilig thuiskomt, heeft de Heer niet door mij gesproken." Verder zei hij: "Jullie hebben me allemaal gehoord!"

De derde aanval van Aram

29. Zo trokken de koning van Israël en de koning van Juda met hun legers naar Ramot in Gilead.

30. Koning Achab zei tegen koning Josafat: "Ik zal vermomd gaan [ en gewone kleren aantrekken ]. Maar u moet uw koningsmantel omhouden." Toen vermomde de koning van Israël zich, voordat de strijd begon.

31. De koning van Aram had tegen de 32 aanvoerders van zijn strijdwagens gezegd: "Het gaat erom de koning van Israël te doden. Dus niet de gewone soldaten of hun aanvoerders."

32. Zodra ze Josafat zagen, riepen ze: "Dat is vast de koning van Israël!" en wilden hem aanvallen.

33. Maar Josafat begon te roepen. Zodra ze begrepen dat hij niet de koning van Israël was, lieten ze hem met rust.

34. Maar één van de boogschutters schoot op goed geluk een pijl af. De pijl raakte de koning van Israël tussen de platen van zijn pantser. De koning zei tegen zijn wagenmenner: "Keer de wagen en breng mij uit de strijd. Want ik ben zwaar gewond."

35. Maar de strijd werd die dag heel erg hevig. Daarom werd de koning in zijn wagen overeind gehouden voor de strijd tegen de Arameeërs. Maar 's avonds stierf hij. Zijn strijdwagen stond vol met het bloed dat uit de wond was gestroomd.

36. Tegen zonsondergang klonk er een kreet door het leger: "Iedereen terug naar huis!"

37. Zo stierf de koning en hij werd dood naar Samaria gebracht. Daar werd hij begraven.

38. Toen ze de wagen schoonspoelden bij de vijver van Samaria, likten de honden zijn bloed op terwijl de hoeren zich bij de vijver stonden te wassen. Dat was precies wat de Heer had gezegd.

39. De rest van wat Achab allemaal heeft gedaan, het ivoren huis dat hij heeft gebouwd en alle steden die hij heeft gebouwd, staat allemaal opgeschreven in de boeken met de geschiedenis van de koningen van Israël.

40. Achab stierf en zijn zoon Ahazia werd na hem koning van Israël.

Josafat, koning van Juda

41. Toen Achab vier jaar koning van Israël was, werd Josafat, de zoon van Asa, koning van Juda.

42. Josafat was 35 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde 25 jaar in Jeruzalem. Zijn moeder heette Azuba en was een dochter van Silchi.

43. Hij leefde op dezelfde manier als zijn vader Asa. Hij leefde zoals de Heer het wil.

44. Alleen liet hij de altaren van de afgoden niet afbreken. Het volk offerde daar nog steeds.

45. Josafat sloot vrede met de koning van Israël.

46. De rest van wat Josafat allemaal heeft gedaan, met zijn dappere daden en de oorlogen die hij heeft gevoerd, staat allemaal opgeschreven in de boeken met de geschiedenis van de koningen van Juda.

47. En hij joeg de rest van de tempelhoeren die er nog waren uit de tijd van zijn vader Asa weg uit het land.

48. Edom had in die tijd geen koning, maar een bestuurder.

49. Koning Josafat bouwde een vloot in Tarsis om in Ofir goud te gaan halen. Maar de schepen kwamen nooit in Ofir aan, want tijdens een storm zonken ze bij Ezeon-Geber.

50. Koning Ahazia, de zoon van Achab, had tegen koning Josafat gezegd: "Laat op uw schepen ook mannen van mij meegaan." Maar Josafat wilde dat niet.

51. Josafat stierf en werd begraven bij de andere koningen in de 'Stad van David'. Zijn zoon Joram werd na hem koning van Juda.

Ahazia wordt koning van Israël

52. Toen Josafat 17 jaar koning van Juda was, werd Ahazia, de zoon van Achab, koning van Israël. Hij regeerde in Samaria twee jaar over Israël.

53. Hij leefde niet zoals de Heer het wil en deed dezelfde dingen als zijn vader en moeder. Want hij aanbad afgoden, net als koning Jerobeam, de zoon van Nebat. Net als hij maakte hij Israël ongehoorzaam aan God.

54. Hij aanbad en diende Baäl. Hij maakte de Heer, de God van Israël, kwaad, precies zoals zijn vader had gedaan.