BasisBijbel

1 Koningen 2:28-40 BasisBijbel (BB)

28. Toen Joab dit hoorde, vluchtte hij naar de tent van de Heer. Daar greep hij de horens op de hoeken van het altaar vast [ zodat Salomo hem niets zou durven doen uit ontzag voor het altaar ]. Hij had vroeger niet de kant van Absalom gekozen, maar nu wel de kant van Adonia.

29. Koning Salomo kreeg het bericht: "Joab is naar het altaar bij de tent van de Heer gevlucht." Toen stuurde Salomo Benaja naar de tent met de woorden: "Ga erheen en steek hem dood."

30. Benaja ging naar de tent van de Heer en zei tegen Joab: "De koning beveelt je naar buiten te komen." Maar hij zei: "Nee, ik wil hier sterven." Benaja bracht Joabs antwoord aan de koning over.

31. Toen zei de koning tegen hem: "Doe wat hij heeft gezegd. Steek hem dood en begraaf hem. Neem zo voor mij en mijn vader wraak voor de moord op twee onschuldige mannen, want hij heeft hen zonder reden gedood.

32. Zo zal de Heer Joab straffen voor de moord op twee mannen die rechtvaardiger en beter waren dan hij. Hij heeft Abner, de aanvoerder van Israël, en Amasa, de aanvoerder van Juda, met zijn zwaard neergestoken en gedood, zonder dat mijn vader hem dat had bevolen.

33. Zo zullen hij en zijn familie worden gestraft voor de dood van twee onschuldige mannen. Maar David en zijn familie zullen voor altijd vrede hebben met de Heer."

34. Benaja vertrok weer en stak Joab dood. Joab werd in zijn huis in de woestijn begraven.

35. En de koning maakte Benaja in Joabs plaats aanvoerder van het leger. De priester Zadok maakte hij hogepriester in de plaats van Abjatar.

36. Daarna liet de koning Simeï komen. Hij zei tegen hem: "Bouw voor jezelf een huis in Jeruzalem en ga daar wonen. Je mag Jeruzalem niet verlaten. Je mag nergens heen.

37. Ik waarschuw je: als je Jeruzalem uitgaat en de beek Kidron oversteekt, zul je worden gedood. Dat zal dan je eigen schuld zijn."

38. Simeï zei tegen de koning: "Het is goed. Ik zal doen wat u heeft gezegd, mijn heer de koning." En Simeï woonde een tijd in Jeruzalem.

39. Maar na drie jaar liepen twee slaven van Simeï weg naar Achis, de zoon van Maächa, de koning van Gat. Simeï kreeg het bericht dat zijn slaven in Gat waren.

40. Hij zadelde zijn ezel en ging naar Gat, naar Achis, om zijn slaven te zoeken. Hij haalde ze terug uit Gat.