2. Want de Here herstelt de heerlijkheid van Jakob, gelijk de heerlijkheid van Israël; want plunderaars hebben hen geplunderd en hun ranken vernield.
3. Het schild zijner helden is rood van kleur, de dapperen zijn in scharlaken gekleed; in de vuurglans van het staal staan de wagens op de dag van zijn toerusting, en de lansen worden gezwaaid.
4. Langs de wegen razen de wagens, zij vliegen over de vlakten; hun aanblik is als van fakkels, als bliksemschichten schieten zij voort.
5. Hij denkt aan zijn geweldigen – zij struikelen in hun vaart; zij haasten zich naar haar muur – en opgericht is het stormdak.
6. De poorten der rivieren openen zich, en het paleis zinkt ineen.