10. En Hij zeide: Voorzeker zal Ik over een jaar tot u wederkeren, en dan zal uw vrouw Sara een zoon hebben. En Sara luisterde bij de ingang der tent, die zich achter Hem bevond.
11. Abraham nu en Sara waren oud en hoogbejaard; het ging Sara niet meer naar de wijze der vrouwen.
12. Dus lachte Sara in zichzelf, denkende: Zal ik wellust hebben, nadat ik vervallen ben, terwijl mijn heer oud is?
13. Toen zeide de Here tot Abraham: Waarom lacht Sara daar en zegt: Zal ik werkelijk baren, terwijl ik oud geworden ben?
14. Zou voor de Here iets te wonderlijk zijn? Te bestemder tijd, over een jaar, zal Ik tot u wederkeren, en Sara zal een zoon hebben.
15. Toen loochende Sara het: Ik heb niet gelachen, want zij was bevreesd; doch Hij zeide: Neen, gij hebt wèl gelachen.
16. Toen vertrokken die mannen vandaar en zagen in de richting van Sodom; en Abraham ging met hen mede om hen uitgeleide te doen.