5. van de zonen van Zattu: Sekanja, de zoon van Jachaziël, en met hem driehonderd personen van het mannelijk geslacht;
6. en van de zonen van Adin: Ebed, de zoon van Jonatan, en met hem vijftig personen van het mannelijk geslacht;
7. van de zonen van Elam: Jesaja, de zoon van Atalja, en met hem zeventig personen van het mannelijk geslacht;
8. en van de zonen van Sefatja: Zebadja, de zoon van Michaël, en met hem tachtig personen van het mannelijk geslacht;
9. en van de zonen van Joab: Obadja, de zoon van Jechiël, en met hem tweehonderd achttien personen van het mannelijk geslacht;
10. en van de zonen van Bani: Selomit, de zoon van Josifja, en met hem honderd zestig personen van het mannelijk geslacht;
11. en van de zonen van Bebai: Zekarja, de zoon van Bebai, en met hem achtentwintig personen van het mannelijk geslacht;
12. en van de zonen van Azgad: Jochanan, de zoon van Hakkatan, en met hem honderd tien personen van het mannelijk geslacht;