1. Paulus, een apostel van Christus Jezus door de wil Gods naar de belofte des levens in Christus Jezus,
2. aan Timoteüs, mijn geliefd kind: genade, barmhartigheid en vrede zij u van God, de Vader, en van Christus Jezus, onze Here.
3. Ik breng dank aan God, die ik, evenals mijn voorouders, met een rein geweten dien, dat ik u onophoudelijk mag gedenken in mijn gebeden, nacht en dag;
4. immers, als ik denk aan uw tranen, verlang ik u te zien om met blijdschap vervuld te worden;
5. en dan komt mij voor de geest uw ongeveinsd geloof, zoals het eerst gewoond heeft in uw grootmoeder Loïs en uw moeder Eunike, en ook – daarvan ben ik overtuigd – (woont) in u.
6. Om die reden herinner ik u eraan, de gave Gods aan te wakkeren, die door mijn handoplegging in u is.
7. Want God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht, van liefde en van bezonnenheid.