1. In zijn dagen trok Nebukadnessar, de koning van Babel, op en Jojakim werd hem onderdanig, drie jaar; maar daarna kwam hij weer tegen hem in opstand.
2. En de Here zond tegen hem de benden der Chaldeeën, en die van Aram, Moab en de Ammonieten; Hij zond hen tegen Juda om het te gronde te richten, volgens het woord dat de Here gesproken had door zijn knechten, de profeten.