33. de Bacharumiet Azmawet; de Saälboniet Eljachba;
34. de zonen van de Gizoniet Hasem; Jonatan, de zoon van de Harariet Sage;
35. Achiam, de zoon van de Harariet Sakar; Elifal, de zoon van Ur;
36. de Mekeratiet Chefer; de Peloniet Achia;
37. de Karmeliet Chesro; Naärai, de zoon van Ezbai;
38. Joël, de broeder van Natan; Mibchar, de zoon van Hagri;
39. de Ammoniet Selek; de Berotiet Nachrai, de wapendrager van Joab, de zoon van Seruja;
40. de Jetriet Ira; de Jetriet Gareb;
41. de Hethiet Uria; Zabad, de zoon van Achlai;
42. Adina, de zoon van de Rubeniet Siza, hoofd van de Rubenieten, en met hem dertig man;
43. Chanan, de zoon van Maäka; de Mitniet Josafat;
44. de Asteratiet Uzzia; Sama en Jeïel, de zonen van de Aroëriet Chotam;
45. Jediaël, de zoon van Simri, en zijn broeder de Tisiet Jocha;
46. Eliël, de Machawiet; Jeribai en Josawja, de zonen van Elnaäm; de Moabiet Jitma;
47. Eliël, Obed en Jaäsiël van Mesobaja.