49. Toen sprongen al de genodigden die bij Adonia waren, ontsteld op en gingen heen, ieder zijns weegs.
50. Ook Adonia vreesde voor Salomo; hij stond op, ging heen en greep de hoornen van het altaar.
51. En men meldde Salomo: Zie, Adonia vreest voor koning Salomo, en zie, hij heeft de hoornen van het altaar gegrepen, en gezegd: Laat koning Salomo mij eerst zweren, dat hij zijn knecht niet met het zwaard zal doden.
52. Toen zeide Salomo: Indien hij zich betrouwbaar gedraagt, dan zal geen haar van hem ter aarde vallen, maar indien er kwaad in hem bevonden wordt, dan zal hij sterven.