11. Toen zei Lea: "Nu zal ik gelukkig zijn." Daarom noemde ze hem Gad [ (= 'geluk') ].
12. Zilpa, de slavin van Lea, kreeg een tweede zoon.
13. Toen zei Lea: "Wat ben ik gelukkig! De vrouwen zullen jaloers zijn op mijn geluk." Daarom noemde ze hem Aser [ (= 'gelukkig') ].
14. Op een keer, in de tijd van de graanoogst, vond Ruben buiten op het veld liefdesappelen. Hij bracht ze naar zijn moeder Lea. Rachel zei tegen Lea: "Mag ik een paar van de liefdesappelen die je van je zoon hebt gekregen?"